5.1 | Vertrouwen: Identificatie
Identificatie is het (eenduidig) vaststellen dat een persoon, organisatie of component dezelfde is als de gezochte persoon, organisatie of component. Om zorgverleners, zorgaanbieders en patiënten tussen en over de instellingen heen te kunnen herkennen moeten deze actoren uniek identificeerbaar zijn. Bij uitwisseling van gegevens tussen de zorgverleners én met patiënten, speelt identificatie van patiënten, zorgverleners en zorgaanbieders een belangrijke rol. Dit is namelijk de basis van verdere controles die uitgevoerd moeten worden.
Patiëntidentificatie
Om gegevens uit verschillende zorgaanbieders over dezelfde patiënt aan elkaar te relateren is het gebruik van het BSN verplicht gesteld (Zie Wabpvz).
In sommige situaties is het BSN niet bruikbaar, of is er onzekerheid over de koppeling met de persoon. Pasgeborenen of buitenlanders hebben bijvoorbeeld niet altijd (al) een BSN en de patiënt is niet altijd fysiek aanwezig om de identiteit te verifiëren.
Volgens art. 28 Besluit gebruik BSN in de zorg gebruikt men in bovenstaande uitzonderingssituaties niet het BSN, maar geslachtsnaam, voornamen, geboortedatum, postcode en huisnummer woonadres. Omdat Twiin nog niet heeft uitgewerkt hoe zorgaanbieders moeten omgaan met een niet aanwezig BSN, kunnen zorgaanbieders in die situatie voorlopig nog geen gegevens uitwisselen op basis van validatie door Twiin.
Zorgaanbieders
Om zorgaanbieders te kunnen identificeren, vereist de NEN7512 dat er een afspraak gemaakt dient te worden over het gebruik van een eenduidig identificatienummer. Als een patiënt bijvoorbeeld zijn of haar zorgaanbieder toestemming wil geven, dan is het noodzakelijk dat deze eenduidig te identificeren valt. Onwenselijk is dat de ene keer het kvk-nummer (Kamer van Koophandel) gebruikt wordt en dan weer het AGB of URA-nummer. Om zorgaanbieders te identificeren kiest Twiin voor het URA-nummer. Dit is een nummer dat alleen aan zorgaanbieders uitgegeven wordt en ook niet-declarerende zorgaanbieders kunnen een URA-nummer krijgen. Deze keuze ligt in lijn met de uitgangspunten zoals geformuleerd in het Informatieberaad.
Zorgverleners
Ook zorgverleners moeten identificeerbaar zijn door de partijen betrokken bij de gegevensuitwisseling (NEN7512). Op basis van bijvoorbeeld een medewerkersnummer van een andere organisatie kan niet bepaald worden wie de diagnose heeft gesteld, wie de persoon is die de medicatie voorschrijft, of toegang wenst tot het dossier. Twiin vindt het UZI-nummer hiervoor het meest geschikt. Het UZI-stelsel is het breedst bruikbare landelijke stelsel om zorgverleners en medewerkers te identificeren. Ook deze keuze ligt in lijn met de uitgangspunten zoals geformuleerd in het Informatieberaad.
Ontwikkelingen
Er is een norm in ontwikkeling, NEN 7518, over identificatie en authenticatie. Daarnaast is er een consultatie geweest over het Wetsvoorstel identificatie en authenticatie in de zorg (Wet Diaz) waarop Twiin ook een reactie heeft ingediend. Twiin volgt de ontwikkelingen en zodra passende identificatiemiddelen beschikbaar komen, zullen die een plek krijgen in het Twiin Afsprakenstelsel.
Principe | Wie is verantwoordelijk Dossierhouder of dossierraadpleger/-ontvanger | Invulling Twiin | Toelichting |
---|---|---|---|
Patiënten worden geïdentificeerd met een landelijk uniek nummer; het BSN | Dossierhouder en dossierraadpleger/-ontvanger dienen patiënten op dezelfde manier te identificeren. | BSN | Twiin heeft nog niet uitgewerkt, hoe om te gaan met een niet aanwezig BSN en gaat vooralsnog uit van uitwisseling op basis van BSN. Als er geen BSN is kan er voorlopig dan ook niet uitgewisseld worden op basis van validatie door Twiin. |
Zorgaanbieders worden geïdentificeerd met een landelijk uniek nummer | Dossierhouder en dossierraadpleger/-ontvanger dienen elkaar te kunnen identificeren. | URA (UZI-Register Abonneenummer) | Het URA-nummer is het breedst toepasbare landelijke stelsel om zorgaanbieders te identificeren. Het URA-nummer is verplicht maar daarnaast mogen ook andere identificatienummers gebruikt worden. |
Zorgverleners worden geïdentificeerd met een landelijk uniek nummer | Bij raadpleegbaar maken: De dossierraadpleger dient het landelijke unieke nummer te gebruiken, zodat de communicatiepartij(en) op basis hiervan verdere controles kunnen uitvoeren. De dossierhouder dient de de raadplegende (verantwoordelijke) zorgverlener te kunnen identificeren. Bij verzenden: De dossierhouder dient de verzendende zorgverlener te identificeren en het landelijke unieke nummer mee te sturen naar dossierontvanger. | UZI of een ander uniek tot één persoon te herleiden nummer op het juiste betrouwbaarheidsniveau. | UZI is het breedst bruikbare landelijke stelsel om zorgverleners en medewerkers te identificeren. Alternatieven zouden zijn: BIG-register of AGB-register. In de eerste zitten niet alle specialismen en geen medewerkers (indien nodig), in de tweede zitten alleen maar declarerende zorgverleners. Het UZI-register dekt bredere specialismen dan het BIG-register en ook niet-declarerende zorgverleners (zoals in jeugdgezondheidszorg) staan hierin. Om het UZI-nummer te verkrijgen is het nodig om ook een authenticatiemiddel af te nemen. De plannen zijn om deze koppeling los te maken. Dit is alleen van toepassing op de dossierraadpleger. Deze dient het landelijke unieke nummer te gebruiken, zodat de communicatiepartij(en) op basis hiervan verdere controles kunnen uitvoeren. De verwachting is dat er in de toekomst meerdere eisen gesteld zullen worden aan de uitgifte van unieke persoonsnummers (in de NEN7518). Twiin stelt nu alleen de eis dat het nu dat het nummer uniek is en moet blijven. Na bijvoorbeeld uitdiensttreding mag het nummer niet opnieuw gebruikt worden voor een ander individu. |
{}